Balkonscène

Sinds kort heb ik een schrijfkamer op de eerste verdieping van mijn huis. Mijn bureau staat er voor het raam, ik zit op een echte bureaustoel geleend van mijn zoon. Met de ene hand masseer ik mijn nek, de andere hand schrijft. De eerste versie moet op papier, daarna type ik het op de computer. Daar kan makkelijk een paar dagen tussen zitten. Er verandert tijdens het typen nog veel aan de tekst en dat blijft het maar doen totdat ik besluit het door te sturen naar de ‘uitverkorenen’. Een handvol mensen dat graag meeleest, het van commentaar voorziet (meestal zeggen ze: ’mooi’, vaak geloof ik dat niet). Daarna ga ik weer verder. Met een nieuw verhaal of toch nog een laatste woord aanpassen aan dat ene verhaal van vorige week.
Als ik naar buiten kijk zie ik de overbuurvrouw zitten, we zitten even hoog op ongeveer dertig meter afstand van elkaar. Op haar balkon rookt ze rustig een sigaret. Ik voel mij bespied, ik ben nieuw hier, zij zit daar al jaren. Haar donkere kroeshaar is weer terug. Een tijdje geleden vroeg ik me af of er een nieuw iemand was ingetrokken, bij dezelfde man. Maar het kort gekapte, witgrijze haar, was een tijdelijk iets. Ziet ze mij? Voelt zij zich bespied door mij? We kunnen elkaar, zonder dat we het doorhebben, recht in de ogen kijken. Een zwaaibeweging daarentegen zou niet onopgemerkt voorbij gaan. Toen ik nog rookte en op het terras in de tuin stond had ik wel eens de neiging om naar haar te zwaaien en haar uit te nodigen om bij ons in de tuin te komen zitten. Veel gezelliger dan op dat balkonnetje van één bij drie. Maar zoiets doe je niet. Jammer.