Gespin

Ik mis hem verschrikkelijk. Vol overgave kon hij zich voor mijn voeten werpen: ‘Aai mij’. Als ik dan, eerst met een voet en vervolgens met mijn handen, over zijn buikje kroelde kreeg ik als dank een zacht geronk te horen, aanzwellend naarmate ik meer en intenser doorging. Een prachtige kater, rood-wit, vrij lange haren, grote ogen. Vanaf het begin speelde ik al met het idee om hem – na zijn dood – op te laten zetten. Hertengeweien, koeienhuiden, ze hebben een zekere aantrekkingskracht op mij. Nee, mijn huis is geen jachttrofeeëndomein. Ergens in een kamer, op een kast, staat een bunzing. Ooit door mijn opa gevangen in een kolenhok.
Tijdens de jaarlijkse priksessie bij de dierenarts, er was van doodgaan nog geen sprake, stelde ik de vraag:
‘Waar kan ik terecht als ik Rambo voor altijd bij me wil houden? Dus ook als hij dood is.’
‘Voorlopig blijft hij nog wel bij u hoor. Hij is kerngezond.’ Ze keek me verbaasd aan, dacht dat ik een grapje maakte. Maar ik ging door, ik vertelde haar het verhaal van mijn zoon. Hij woonde in een studentenhuis. Advocaten, fysici en psychologen in spe, beter hadden ze het niet kunnen bedenken toen ze hun huiskat op een avond dood aantroffen: om het verstervingsproces af te remmen wikkelden ze het stoffelijk overschot in een laken en propten het in het vriesvak van de ijskast, de enige  biervrije, dus lege, plek. De volgende ochtend zouden ze met het ‘verse’ lijk een taxidermist opzoeken. Eén van de huisgenoten had de wekker gezet om geen tijd verloren te laten gaan, hij belde om een afspraak te maken. Maar de man had onverbiddelijk geklonken aan de lijn, er was geen beginnen meer aan. En zo verhuisden ze het arme beestje van vriezer naar oven. Het dierencrematorium lag iets buiten de stad. 
Opgelucht keek de dierenarts mij aan, voor haar was het verhaal goed afgelopen en ze ging weer over tot de orde van de dag. Wel gaf ze mij de boodschap mee dat het niet makkelijk zou worden. In dit kleine, smetteloze en over-geregulariseerde landje is het kennelijk niet meer toegestaan om voor privé-doeleinden een dier te laten opzetten.
Het heeft inderdaad heel wat voeten in de aarde gehad om iemand te vinden die bereid was om mijn lieve kater het ‘eeuwige leven’ te schenken. De eerste optie: liggend in de houding van ‘aai mij’ bleek veel te duur. Uiteindelijk ben ik afgestapt van het totale plaatje, geen gedoe met schedel en skelet. Het resultaat ligt, net zoals toen hij nog leefde, aan mijn voeten. Wat van hem rest is een velletje zonder kop en poten, de staart stelt niet veel meer voor. Nee, het voelt niet meer zoals toen het nog bezield was maar telkens als ik er naar kijk, is hij weer even bij me. Hoor ik hem als het ware.

Balkonscène

Sinds kort heb ik een schrijfkamer op de eerste verdieping van mijn huis. Mijn bureau staat er voor het raam, ik zit op een echte bureaustoel geleend van mijn zoon. Met de ene hand masseer ik mijn nek, de andere hand schrijft. De eerste versie moet op papier, daarna type ik het op de computer. Daar kan makkelijk een paar dagen tussen zitten. Er verandert tijdens het typen nog veel aan de tekst en dat blijft het maar doen totdat ik besluit het door te sturen naar de ‘uitverkorenen’. Een handvol mensen dat graag meeleest, het van commentaar voorziet (meestal zeggen ze: ’mooi’, vaak geloof ik dat niet). Daarna ga ik weer verder. Met een nieuw verhaal of toch nog een laatste woord aanpassen aan dat ene verhaal van vorige week.
Als ik naar buiten kijk zie ik de overbuurvrouw zitten, we zitten even hoog op ongeveer dertig meter afstand van elkaar. Op haar balkon rookt ze rustig een sigaret. Ik voel mij bespied, ik ben nieuw hier, zij zit daar al jaren. Haar donkere kroeshaar is weer terug. Een tijdje geleden vroeg ik me af of er een nieuw iemand was ingetrokken, bij dezelfde man. Maar het kort gekapte, witgrijze haar, was een tijdelijk iets. Ziet ze mij? Voelt zij zich bespied door mij? We kunnen elkaar, zonder dat we het doorhebben, recht in de ogen kijken. Een zwaaibeweging daarentegen zou niet onopgemerkt voorbij gaan. Toen ik nog rookte en op het terras in de tuin stond had ik wel eens de neiging om naar haar te zwaaien en haar uit te nodigen om bij ons in de tuin te komen zitten. Veel gezelliger dan op dat balkonnetje van één bij drie. Maar zoiets doe je niet. Jammer.